Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB9112

Datum uitspraak2000-11-30
Datum gepubliceerd2002-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/8319 WSW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

98/8319 WSW U I T S P R A A K in het geding tussen: A., wonende te B., appellante, en de Bestuurscommissie van het Werkvoorzieningschap Synergon te Winschoten, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft mr E.P. Groot, advocaat te Groningen, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 27 november 1998, nr. AWB 97/735 WSW V08, waarnaar hierbij wordt verwezen. Van de zijde van gedaagde is een verweerschrift ingediend. Appellantes gemachtigde heeft een nader stuk ingezonden. Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van 14 september 2000, waar partijen - beiden met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING De Raad merkt vooreerst op dat ingevolge artikel 17 van de op 1 januari 1998 in werking getreden Wet Sociale Werkvoorziening (Wet van 11 september 1997, Stb. 466) op de behandeling van dit geding het recht van toepassing blijft zoals dat voor de datum van inwerkingtreding van die wet gold. Bij besluit van 6 maart 1997 heeft gedaagde gehandhaafd zijn besluit van 11 december 1996, waarbij het dienstverband met appellante met ingang van 20 december 1996 is beëindigd op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW). Tegen dat besluit is door appellantes gemachtigde door middel van een op 15 april 1997 gedateerd beroepschrift beroep ingesteld, dat blijkens het poststempel op de enveloppe op 16 april 1997 is verzonden. De rechtbank heeft de ontvangst van dit beroepschrift wegens onvoldoende frankering geweigerd, waarna het op 21 april 1997 door appellantes gemachtigde retour is ontvangen. Diezelfde dag heeft deze gemachtigde per fax opnieuw beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht het beroep ontvankelijk te achten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De Raad overweegt het volgende. In geding is de vraag of de rechtbank, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dienaangaande stelt de Raad vast dat 17 april 1997 de laatste dag was van de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen het bestreden besluit, zodat het door de rechtbank op 21 april 1997 per fax ontvangen beroepschrift na afloop van die termijn is ingediend. Met betrekking tot het op 16 april 1997 per post verzonden beroepschrift overweegt de Raad, in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1996, BNB 1996, 268, dat van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift per post als bedoeld in artikel 6:9 van de Awb sprake is, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken. Eén van de daartoe noodzakelijke handelingen is het zorgdragen voor een voldoende frankering. Gegeven het feit dat het onvoldoende gefrankeerde beroepschrift door de rechtbank niet is geaccepteerd en de rechtbank tot die acceptatie niet verplicht was, moet worden geoordeeld dat pas bij fax van 21 april 1997 beroep bij de rechtbank is ingesteld. De Raad is niet gebleken van omstandigheden welke leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het feit dat het bestreden besluit van 6 maart 1997 geen beroepsclausule bevatte merkt de Raad niet als een zodanige omstandigheid aan, omdat appellantes gemachtigde dat besluit, getuige zijn op 16 april 1997 gedane poging tot verzending van het beroepschrift, wel (tijdig) als een appellabel besluit heeft herkend. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en prof. mr A.Q.C. Tak als leden, in tegenwoordigheid van mr A.W.M. van Bommel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2000. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) A.W.M. van Bommel. HD 28.11